zaterdag 21 maart 2009

HENDRIK

Ik ben Hendrik Willemszoon Boendermaker uit Enkhuizen. Als de mensen “Heijn!” roepen dan kom ik. Waarschijnlijk ben ik een zoon van Willem Hendrickszoon van de Nieuwe Westerstraat en Pietertje Jansdochter Steen.
Mijn vader is 29 november 1719 in Enkhuizen begraven.

Avontuurlijk als ik ben heb ik in 1700 aangemonsterd bij de VOC.
Op 15 december van het jaar 1700 vertrok ik van de Rede van Texel als matroos op de Drechterland naar Batavia, waar we op 10 juli 1701, dus zeven maanden later, aankwamen.
Ik ben teruggekeerd met De Huis te Hemert. In 1706 was ik weer terug in Enkhuizen.

Of ik na mijn terugkomst uit de Oost ben getrouwd weet ik niet meer; het heeft blijkbaar geen indruk op me gemaakt, anders had ik het wel geweten.
In augustus 1732 is wel een Hendrik uit de Nieuwe Westerstraat met Jantje Bouman getrouwd. Jantje was toen 25. Als ik die Hendrik ben geweest dan zou ik een jaar of 50 moeten zijn geweest toen ik met Jantje trouwde. Uit dit huwelijk is in juli 1733 Hendrikje geboren.

Waarom heb ik de grote stap genomen om aan te monsteren op een VOC-schip? Op dit punt laat mijn geheugen me in de steek, maar het is heel aannemelijk dat ik -net als heel veel Enkhuizer mannen in die tijd- werkloos was.
In de eeuw vóór mijn geboorte was Enkhuizen een welvarende stad. Vooral de haringvangst bracht veel geld in het laatje. Enkhuizen werd dan ook wel de Haringstad genoemd. In het wapen van Enkhuizen zie je nog steeds drie haringen.
Op het toppunt van deze grote bloei, zo tussen 1620 en 1670, had Enkhuizen wel 500 haringbuizen en werkten er gemiddeld 4300 vissers op deze schepen. In het derde kwart van de 17e eeuw ging het hard achteruit met de haringvangst. Dat kwam onder andere doordat men op andere plaatsen zoals in Vlaardingen, meer moderne vangsttechnieken en technieken om de haring vers te houden (haringkaken!) ging gebruiken. In 1720 waren er nog maar 1000 haringvissers in onze haringstad en waren er minder dan 100 haringbuizen.
Ook de toeleveringsbedrijven hadden onder deze achteruitgang te lijden. Wat te denken van het aantal mensen dat werkte bij de scheepswerven die de haringbuizen bouwden, de haringpakkerijen die de haringen klaar maakten om verkocht te worden, de nettenboeterijen, de kuiperijen waar de haringtonnen werden gemaakt, de zoutziederijen die zorgden voor het zout om de haringen vers te houden, de touwslagerijen, de ankersmederijen en de zeildoekweverijen. (Enkhuizen tijdens de Republiek / R. Willemsen – Hilversum, 1988).

Veel mensen kwamen op straat te staan door de malaise in de haringvisserij. Nu was er gelukkig de VOC die voor werkgelegenheid zorgde, maar dat was lang niet voldoende om alle werklozen weer aan werk te helpen.
Ik had geluk dat ik op een VOC-schip kon aanmonsteren, maar veel oudere mensen hadden dat geluk niet. Voor een reis op een dergelijk schip moet je jong zijn, want zo'n pretje is het niet om maandenlang op een benauwd tussendek te leven met (op den duur) bedorven voedsel en drinkwater.

De Drechterland is in 1688 in Enkhuizen gebouwd voor de VOC.
Voordat ik aanmonsterde op dit schip was het al twee keer in Batavia geweest. Deze derde reis werd gemaakt onder leiding van schipper Meindert de Boer. Er waren 134 scheepslieden aan boord en 43 soldaten. Ook waren er 5 passagiers mee; zij zouden op één van de kantoren van de Compagnie gaan werken. Van de 134 bemanningsleden kwamen er 125 in Batavia aan. Eén bemanningslid overleed kort na vertrek van de Rede van Texel, 4 bleven achter op Kaap de Goede Hoop, en 5 overleden tijdens de rest van de reis.
Vanaf 10 juli 1701 tot januari 1706 ben ik in de Oost geweest.

Wat deed ik daar in Batavia? Ik werkte mee in de handel in specerijen, stoffen, koffie, thee, kortom alles waar door de heren bevelhebbers maar geld op verdiend kon worden. Wij zorgden ervoor dat de inlanders netjes onze schepen laadden en de nieuw aangekomen schepen leeg haalden. Wij moesten ervoor zorgen dat dit allemaal vlot verliep. De soldaten die met de Drechterland meegekomen waren moesten de orde in Batavia en omgeving bewaren. Verder werd er druk gewerkt aan het bouwen van woningen voor de ambtenaren en overheidsgebouwen. Rond Batavia was veel moeras; dat moest worden gedempt en bouwrijp worden gemaakt. Je moest er flink doorwerken, want als je een stuk grond een week liet liggen dan kon je weer helemaal overnieuw beginnen met het vrijmaken van dat stuk. Het valt niet mee om in die hitte zo hard te werken, ook al niet vanwege alle muggen en ander ongedierte dat in de moerassen huisde. Op den duur namen we het tempo van de inlanders aan: wat minder snel zodat je het werk langer kon volhouden.

Op 1 januari 1706 ging ik met de Huis te Hemert met schipper Huibert de Vries terug naar Holland, waar het schip op 26 juli van dat jaar in Enkhuizen aankwam. Dit schip was een fluitschip en een stuk kleiner dan het schip waarmee ik naar de Oost was gereisd. Er waren 65 bemanningsleden, 15 soldaten, 5 vaklieden en 8 passagiers. De passagiers waren ambtenaren die teruggingen naar Holland.

Toen ik weer terug was in Enkhuizen kon ik gelukkig aan de slag bij één van de toeleveringsbedrijven van de VOC.
Ik heb veel gezien en meegemaakt op de heen- en terugreis en in Batavia, maar wat mij betreft was het een eenmalige gebeurtenis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten