zaterdag 21 maart 2009

PAULUS

Mijn broer Jan en ik zijn zoons van Pieter Boendermaker en Hillegontje Cornelisdochter Blauw.
Aan het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw waren wij kooplieden en reders in de Westfriese stad Hoorn. Wij waren leden van de doopsgezinde reders- en koopliedenfamilie Boendermaker en waren zó belangrijk dat wij in die tijd tot de notabelen van de stad Hoorn behoorden.

In onze tijd was de Hoornse rederij vooral een zaak van een aantal onderling nauw verwante doopsgezinde kooplieden, waaronder de Boendermakers.
Jan en ik behoorden tot de hoofdreders, samen met mijn schoonzoons Pieter Bel en Gerrit Olyslager en Gerrits zwager Jan Volkertszoon Brouwer. Ook Hendrik Compas hoorde bij deze clan. Hendrik was een zwager van mijn dochter Trijntje; hij was getrouwd met Pieters zuster Marietje Bel. Mijn broer en ik waren Pieters executeurs testamentair.

Op 1 december 1702 ben ik met Jannetje Nopper getrouwd. Zij was een goede partij. Wij hebben drie dochters gekregen die alledrie goed getrouwd zijn. Trijntje trouwde met Pieter Willemszoon Bel, Annetje met Cornelis Jacobszoon Vogel en Geertje met Gerrit Olyslager.
Mijn broer Jan, die 2 juni 1696 met Trijntje Buys is getrouwd, had geen kinderen.
Jan en ik hadden één zus, Geertje. Geertje trouwde in 1704 met Pieter Andries Bijl. Nadat Pieter was overleden hertrouwde onze zuster op 8 februari 1710 met Simon Cornelis Blauw.
Onze ouders waren Pieter Boendermaker en Hillegontje Cornelisdochter Blauw.

Ik was hoofdreder van het schip De Stad Dantzig. Van 1706 tot 1719
was Claes Corneliszoon Boef schipper op De Stad Dantzig. Hij was afkomstig
van Oost-Vlieland en net als wij van doopsgezinde huize.
Gemiddeld waren er acht tot twaalf man aan boord om het schip varende te houden. De Stad Dantzig voer regelmatig naar de Oostzee. Op de heenreis was het beladen met zout uit La Rochelle, op de terugreis zat het vol met in de Oostzeehavens gekocht graan en hout.

De Stad Dantzig was een schip met een capaciteit van 150 lasten. Een last graan is 30hectoliter, dus het schip kon 450.000 liter graan bevatten. Het graan werd na aankomst in Hoorn verder vervoerd naar landen rond de Middellandse Zee en het hout werd in Holland verhandeld.

Ik kan het me niet goed meer herinneren, maar ik denk dat het mijn vaders neef Dirck Janszoon was die rond 1675 is verhuisd naar La Rochelle om daar de belangen te behartigen. Een reden voor hem om te vertrekken was naast belangenbehartiging ook dat in de tweede helft van de 17e eeuw de Hoornse economie achteruit ging en La Rochelle betere vooruitzichten bood. In 1685 is hij met zijn vrouw Elisabeth Ruyter en zoontje Theodore teruggekomen en heeft zich in Amsterdam gevestigd.

Samen met Hendrik Compas en Joan Laan was ik voor de stad Hoorn gecommitteerde van de Oostersche Handel in Amsterdam; hierdoor was ik vaak in Amsterdam. Wij deden alles wat nodig was om de officiële instanties te bewegen een handelskonvooi uit te rusten. Ook wierven wij zelf wel manschappen aan.
Wij aanvaardden op 8 februari 1706 onze functie en hadden voor het leven zitting, evenals als onze opvolgers. Wij konden zelf aangeven wie ons moest opvolgen.
In Amsterdam waren wij geen directeuren maar slechts gecommitteerden. Toch wil ik jullie de geschiedenis van de Amsterdamse directeuren niet onthouden.

De directeuren werden nooit betaald. Wel kregen ze enige bijkomende voordelen als het krantengeld en het confiturengeld.
Het confiturengeld wilde zeggen dat elk van de directeuren voor een bepaald bedrag per jaar bestellingen mocht doen bij een daartoe aangewezen confiturier. Misschien had het iets te maken met de jaarlijkse maaltijd van directeuren, die zeer kostelijk moet zijn geweest. Op deze gezamenlijke maaltijd, die in 1741 is ingesteld en in Amsterdam of omgeving werd gehouden, werd aanvankelijk nog over zakelijke belangen gesproken. Later verliep dat steeds meer en waren het waarschijnlijk zuiver feestelijke bijeenkomsten. In 1785 besloot men althans elke directeur 10 ducaten uit te keren wanneer die maaltijd niet zou worden gehouden. Het confiturengeld is in 1853 afgeschaft, de jaarlijkse maaltijd pas na WO II.
Vanaf 1784 kregen alle directeuren een exemplaar van de Amsterdamsche Courant, later van het Handelsblad. In de 19e eeuw werd dit veranderd in een geldelijke bijdrage ofwel presentiegeld. In 1920/21 is de naam courantengeld vervangen door presentiegeld. Dit werd, tot WO II, uitgekeerd in de vorm van drie gouden tientjes in een groen zakje.
De directeuren van Hoorn, die al in 1714 officieel werden aangesteld door burgemeesters van hun stad, hebben tot het einde van de 18e eeuw gefungeerd. In 1780 en 1782 werden de laatste, mr.Francois de Vicq en mr. Reep Verloren, benoemd. In 1794hielden de Hoornse directeuren nog de gemeenschappelijke maaltijd met hun Amsterdamse collega’s. Daarna werd niets meer van hen gehoord.
(www.gemeentearchief.amsterdam.nl).

In navolging van deze Amsterdamse Commissie werd in 1720 door de Hoornse kooplieden en regenten de “Compagnie van Commercie en Navigatie” opgericht.
Ik was één van de directeuren, samen met het vroedschapslid Cornelis Avenhorn, en de kooplieden Arnout Laan, Pieter Anker en Jan Willem Claus, een Amsterdamse zakenman.
Die Jan Willem Claus (die zich ook wel Claus van Laar noemde) bleek achteraf een grote oplichter te zijn.
Jan Willem Claus van Laar (ca.1693 – na 1750) was een broodschrijver die zich door zijn politieke pamfletten en smaadschriften bij velen bepaald niet geliefd had gemaakt. In 1746 is een monografie van de hand van de Amsterdamse kousenkoopman en dilettant-theoloog Pieter Bakker over hem verschenen onder de titel “Het judasloon voor verrader J.W. Claus van Laar”. Dat zegt toch al iets…

De stad Hoorn betaalde ons voor deze functie drieduizend gulden per jaar.
Het plan van deze Compagnie was tienduizend aandelen uit te geven van elk honderd gulden. Met het kapitaal dat daarmee werd verkregen zou de Compagnie zich toeleggen op handel, scheepvaart en assurantie. In de praktijk beperkte het project zich tot speculatie in aandelen. Er ontstond een wilde handel in aandelen die enkele maanden duurde, waarna de zeepbel klapte en sommigen flinke winst hadden gemaakt terwijl anderen met grote partijen waardeloze acties bleven zitten. Uiteindelijk kregen alle deelnemers hun inleg terug.
Aan economische activiteiten bracht de Compagnie het niet verder dan het uitrusten van een walvisvaarder, en de rederij ging dus gewoon op de oude voet verder. De walvisvangst was overigens een bedrijf dat ons veel geld opleverde, hoewel minder dan in de vorige eeuw.
De Hoornse scheepvaart was inmiddels een aflopende zaak, maar zolang er door Hoornse kooplieden schepen werden uitgereed werd er door de regenten kapitaal in gestoken. (Onder regenten : De elite in een Hollandse stad : Hoorn 1700-1780 / L. Kooijmans - 1985).

Van 1717 tot en met 1722 ben ik in Hoorn huiszittenarmenvoogd geweest.
Zelfstandig wonende arme mensen met een dak boven hun hoofd en een bed om in te slapen werden door ons, huiszittenarmenvoogden of –meesters, ondersteund. Wij voorzagen deze armen van levensmiddelen en turf. Wij kwamen aan geld door collectes in de kerk te houden en door schenkingen van rijke Hoornse inwoners. Er was een huiszittenarmenhuis dat werd gebruikt als opslagplaats van uit te delen goederen. Ook was er de keuken waarin op zondag voedsel werd bereid voor de armen. Het huiszittenarmenhuis werd door ons gebruikt als vergaderruimte.
Hoorn had twee weeshuizen, een burgerweeshuis en een huiszittenarmenweeshuis. Het laatste is in 1685 heropgericht nadat het eerder wegens gebrek aan fondsen was opgeheven.

Op 26 december 1746 ben ik overleden.

1 opmerking:

  1. Geachte mevrouw Boendermaker,

    Wat een leuk verhaal en wat apart om het op deze manier te vertellen! Heel graag wil ik met u in contact komen. Heel in de verte zijn wij (waarschijnlijk) familie van elkaar:

    Mijn grootvader was Koenraad Ruiter,
    zijn moeder was Barber Dekker, e.v. Dirk Ruiter;
    haar moeder was Geetruy Messchaert, e.v. Pieter Dekker;
    haar vader was Jacob Messchart, e.v. Johanna Volten;
    zijn vader was Isaac Messchaert, e.v. Maria Walbeek;
    zijn vader was Nicolaas Messchart, e.v. Johanna Bel;
    haar moeder was Trijntje Pieters Boendermaker, e.v. Pieter Willemsz Bel
    haar vader was Poulus Pietersz Boendermaker, e.v. Jannetje Nopper
    zijn vader was Pieter Pouwelsz Boendermaker, e.v. Hilgontje Cornelis Blauw;
    zijn vader heet in elk geval Pouwel, daar stopt het voor mij verder.

    Ik heb meer informatie over Boendermaker en wil u dit graag toesturen, als u voor mij een e-mail adres heeft.

    Met vriendelijke groeten,

    Ronald Ruiter.

    BeantwoordenVerwijderen