zaterdag 21 maart 2009

IJSBRANT

Ik weet het nog goed, de donderdag waarop mijn vrouw Annetgen Jochums en ik notaris Huybert Jacobszoon van der Lijn bij ons thuis hadden uitgenodigd.
Die 13e augustus van het jaar 1615 heeft hij om 10 uur ’s avonds in ons huis in Alkmaar ons testament opgemaakt.

In die tijd was ik boendermaker en had een winkel aan de Mient Oostzijde waar ik mijn zelfgemaakte boenders, borstels en schuiers verkocht.
Ik voelde dat mijn krachten wat minder werden. Vijftig jaar is toch al een behoorlijke leeftijd. Dat is de reden waarom Annetgen en ik een testament lieten opmaken om onze bezittingen zo eerlijk mogelijk onder onze zes kinderen te verdelen. Ruzie tussen broers en zussen om de erfenis daar heb je niks aan.

Gerrit, de oudste, was al getrouwd. Hij was bakker. Al bij zijn huwelijk hebben wij hem zijn erfenis gegeven. Deze bestond uit kleding om in te trouwen en bakkerskleding en -gereedschap om zijn vak uit te oefenen. De bakkerskleding en –benodigdheden hadden een waarde van vijftig Karolusgulden. Bovendien kreeg hij een bed met toebehoren en een contant bedrag van honderd Karolusgulden.
In het testament werd geregeld dat onze andere kinderen precies evenveel zouden krijgen.
Thomas en Maritgen kregen ieder honderdvijftig Karolusgulden, een bed met toebehoren en kleding voor hun bruiloft.
Onze twee jongste dochters Vroutgen en Neeltgen kregen ook honderdvijftig Karolusgulden en een bed met toebehoren. Zij waren nog te jong om uit vrijen te gaan, dus wisten wij niet of zij wel of niet zouden trouwen. Toch kregen zij elk een mooie jurk. Ook hebben wij in het testament laten bepalen dat er voor hen gezorgd moest worden zolang zij nog minderjarig waren.
Jochum, onze tweede zoon, heeft mij na mijn dood opgevolgd als boendermaker. In het testament is beschreven dat hij naast de honderd Karolusgulden, een bed met toebehoren en kleding voor zijn bruiloft, voor een bedrag van vijftig Karolusgulden aan boenderwaer krijgt.
Ook is in het testament bepaald dat de langstlevende het vruchtgebruik van het kapitaal zou hebben.

Zoals ik al heb verteld woonden wij aan de oostzijde van de Mient, vlak tegen het centrum van Alkmaar. De Mient ligt aan de oostzijde, en de Grote of Sint Laurenskerk aan de westzijde van de Langestraat, de belangrijkste straat van Alkmaar. Ongeveer in het midden van de Langestraat is het stadhuis waar onze vroede vaderen zetelen.
Aan de westzijde van de Mient, aan de overkant van het water, woonde onder andere Jacob Gerritsz Bontekoe in het huis “daer de bonte koe wthangt” en op nummer 20 apotheker Borit Hendrixz Muyden. Verder woonden er nog onder andere een goud- en zilversmid, een bakker, een lakenkoopman en een boekhandelaar. Aan onze kant van de Mient is sinds 1591 de Vismarkt die zich in 2006 nog steeds op dezelfde plaats bevindt, maar nu niet meer als zodanig dienst doet. Het was er altijd een drukte van belang met schepen die af- en aanvoeren. Voordat de Schermer en de Beemster werden drooggelegd konden vissers- en zeeschepen gewoon Alkmaar binnenvaren. Iedereen uit de wijde omgeving kwam naar Alkmaar om naar de markt te gaan.
Schuin tegenover ons huis staat het Heilige Geesthuis dat in 1582 is verbouwd en nu het Waaggebouw is. In 1599 is het Waaggebouw nog vergroot. Elke vrijdag is er kaasmarkt; dit geeft een heleboel gezellige drukte.

Zo’n honderdvijftig meter noordelijk van ons huis is de Friese Poort, een belangrijke toegangspoort van de stad. In 1573 hebben daar gedurende 6 weken Spaanse troepen onder bevel van Alva’s zoon Don Frederik gelegen. Het is ze niet gelukt Alkmaar in te nemen.

In 1573 was ik nog jong, ik schat een jaar of acht, toen op 21 augustus 1573 op een
ochtend de Spaanse troepen onder bevel van Don Frederik voor de poort lagen, klaar om Alkmaar te bezetten en de bevolking uit te moorden zoals ze dat kort tevoren ook
in de vestingstad Naarden hadden gedaan.
Jullie begrijpen vast wel dat de Alkmaarders doodsbenauwd waren voor de Spanjaarden.
Stel je voor dat ze binnen onze stadsmuren kwamen!
Die Spanjolen zouden iedereen vermoorden! We hadden nog niet zo lang geleden de verhalen gehoord van de overlevenden die uit Naarden waren gevlucht.

In die tijd was ik nog te jong om te begrijpen wat er precies aan de hand was, maar pensionaris Nanning van Foreest (1529-1592), de voornaamste ambtenaar in dienst van het stadsbestuur, heeft een dagboek over deze periode bijgehouden. In 1574 verscheen het in het Latijn en in 1580 is het in het Hollands vertaald. Die uitgave heb ik gekocht bij boekhandelaar Cornelis Jacobsz. Zijn winkel “inden David” stond op de hoek van de Langestraat en de Houttilstraat.
Anderen hebben ook dagboeken bijgehouden, maar van hen kan ik me de namen niet herinneren.
Door het dagboek van Van Foreest begrijp ik nu wat ik toen heb meegemaakt.
(Kort verhaal van het beleg van Alkmaar. Een ooggetuigenverslag / Nanning van Foreest. - Regionaal Archief Alkmaar, 2000).

Wel wil ik nog wel even kwijt dat de 18e september 1573 een angstige dag was die me nog levendig bij staat. Op die dag namelijk bestookten de Spanjaarden van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat de stadsmuren met kanonskogels. De Spaanse kogels hadden een ver bereik, tot zo’n 100 meter de stad in. We dachten allemaal dat ons laatste uur had geslagen.
Het huis van Jan Arends, mandenmaker op de hoek van de Zijdam en de Appelsteeg, werd geraakt door een kogel. Zo’n 50 meter achter Jan Arends’ huis woonden wij. Jullie begrijpen dat we behoorlijk bang waren. Aan de andere kant waren we blij dat de kogels geen bereik van 150 meter hadden. Die kogel schijnt tegenwoordig nog steeds in dat huis te zitten; het huis staat bekend als ‘het huis met de kogel’.

In het voorjaar van 2006 is een deel van de stadsmuur oostelijk van de Friese Poort opgegraven. Deze oude muur wordt weer begraven en een kopie ervan er bovenop gebouwd. Deze wordt anderhalve meter hoog en is van dezelfde steensoort als de echte muur. Ook worden de kogelgaten er weer in gemaakt.

1 opmerking: